Verwarring door wisselende diagnoses
4 november 2018 • Timo van Kempen • BORDERLINE
Dit artikel gaat over de diagnose borderline, een persoonlijkheidsstoornis. En vooral over hoe moeilijk het is om een juiste diagnose te stellen. Dat zou tot bescheidenheid moeten leiden. Zou je denken. Dat dat in de praktijk niet het geval is, blijkt uit het verhaal van Angela. Door de jaren heen kreeg ze uiteenlopende diagnoses.
Verkeerde diagnoses
‘In 2005 ben ik als bipolair gediagnosticeerd en kreeg ik heel veel antipsychotica,’ vertelt Angela. ‘Tien jaar van mijn leven sleet ik op de bank. Ik had zelfs huishoudelijke hulp nodig en kreeg wekelijkse gesprekken. In 2015 kwam ik bij een behandelteam met een psychoanalytische benadering. Zij bouwden mijn medicatie af waaronder mijn antidepressivum. Dat was te veel. Het ging helemaal fout. Een jaar lang heb ik om een antidepressivum gesmeekt. Mijn ouders ook. Maar dat werd geweigerd. Het ging slechter en slechter en ik denk dat dit de reden was dat mijn psychologe steeds harder werd. Naar haar toegaan gaf geen verlichting meer. Zij ging op vakantie en ik had dwanggedachten over de dood en moord.’
Weggestuurd
Met de tijd gaat het van kwaad tot erger. Nadat Angela via het illegale circuit zelf pillen weet te bemachtigen en in de schulden komt, volgt een opname in de verslavingszorg. Die biedt geen verlichting voor de onderliggende problemen.
‘Eenmaal thuis kwamen de dwanggedachten weer keihard op mij af. Ik werd steeds banger mijzelf te vermoorden. Maar ik wílde niet dood. Ik nam geen medicatie meer, het was een ware hel. De hulpverlening bleef mijn vraag om een opname weigeren en ik kwam weer bij mijn ouders.
Op een gegeven moment was ik bij mij thuis met mijn moeder. Het was té erg in mijn hoofd, en uitzichtloos. Ik begon pillen te slikken. Alles wat ik kon pakken. Er kwam een ambulance. En politie. Na lang wachten en lang smeken werd ik opgenomen op een PAAZ [Psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis – red.]. Daar werd ik na vijf dagen weggestuurd wegens regressie. Ik belandde bij de crisisdienst. Maar ook daar werd ik weggestuurd. Midden in de nacht, onveilig tussen de junks.
De volgende dag ben ik met mijn ouders naar de psychiater gegaan. Voor niets. Die verwees naar mijn hoofdbehandelaar, een psychologe van dezelfde instelling. Mijn ouders schreven bezorgde brieven. Dat leidde nergens toe. Mijn psychologe zei dat ik beter drie dagen op bed kon liggen dan me laten opnemen.
Ik kreeg het etiket borderline. Een van de gevolgen daarvan was dat grenzen met hardheid werden aangegeven. Pas als je op het dak van een flat staat, komt de crisisdienst. Maar zo zorg je toch dat mensen rare dingen gaan doen? De hulpverlening zou eerder in actie moeten komen om knelpunten te signaleren. Als ik een time out voor één nacht had gekregen was al deze ellende niet nodig geweest.’
Meer trauma’s
‘Inmiddels geef ik mijzelf dat etiket borderline niet meer. Ik had in die tijd wel grenzen nodig, maar liefdevolle grenzen. De grenzen die ik kreeg van hulpverleners en behandelaars leken vaak op verwaarlozing. Er waren wel een paar aardige verpleegkundigen. Maar toen ik na drie weken niet slapen stemmen in mijn hoofd kreeg, was er niemand om me op te vangen. Ik was me dood geschrokken. Stemmen zijn levensecht. Het bleef bij drie dagen en ze zijn nooit meer teruggekomen. Ik had wat meer zachtheid verwacht. Ik had emotionele pijn, maar voelde me als misdadiger behandeld. Toen iemand op de afdeling de boel kort en klein sloeg, dacht ik: wat doe ik hier? Hier loop ik alleen maar meer trauma’s op.’
Bén je de stoornis?
Aan het toekennen van een diagnose kan het nadeel kleven dat er een stigma uit voortkomt: de cliënt wordt gereduceerd tot een aandoening. Als iemand depressief of psychotisch is, kan nog worden verondersteld dat de aandoening niet helemaal samenvalt met de persoon. Bij een persoonlijkheidsstoornis ligt dit anders. Immers: als mens bén je een persoon. Als iemand een ‘sterke persoonlijkheid’ heeft wordt dat doorgaans opgevat als compliment. Andersom zal het hebben van een persoonlijkheidsstoornis dan wel als negatief worden gezien. De persoon in zichzelf functioneert niet of onvoldoende, ook niet als er problemen zijn. De hulpverlening gaat vrijuit.
Daar komt bij dat de psychiatrie over het algemeen niet erg happig is om mensen met borderline op te nemen. Dat zou averechts werken en tot toename van klachten leiden. En voor ongemak in behandelteams kunnen zorgen. Want toegegeven: mensen met borderline zijn over het algemeen niet makkelijk in de omgang. Niet voor zichzelf én niet voor anderen.
Bijna klaar
Angela: ‘Bij mij is inmiddels de diagnose complexe PTSS gesteld. Hiervoor krijg ik EMDR van een zachte en vriendelijke psychologe. Dat doet me goed. Ik denk dat heel veel psychiatrische klachten met trauma’s te maken hebben en dat de meeste hulpverleners dat nog niet aandurven omdat daar ruimte aan geven heftig is. Ik wil deze hele periode binnenkort achter mij laten en mijn master psychologie gaan doen. Ik heb natuurlijk ook veel ervaringskennis maar die wil ik niet direct inzetten. Ik wil mijn cliënten niet belasten met mijn leven. Tijdens een van mijn opnames vond ik de ervaringsdeskundige hoogst irritant. Ik geloof meer in deskundigheid.’
Aandacht voor ouders
Terugkijkend, zegt Angela dat veel ellende voorkomen had kunnen worden als hulpverleners naar haar ouders hadden geluisterd. Haar stiefmoeder: ‘Om eerlijk te zijn, zit ik niet te popelen om al deze ellende weer te op te rakelen. In het algemeen denk ik dat hulpverleners er inderdaad beter aan doen ouders erbij te betrekken als dat mogelijk is in plaats van zich alsmaar te beroepen op de privacy van de cliënt. Dat voelt soms ook alsof ze zich er wat gemakkelijk van af maken. Op onze brieven kregen we maar halve antwoorden of soms helemaal niet. Er bleek ook uit dat de behandelaars het zelf ook niet altijd goed weten en het niet altijd met elkaar eens zijn. Zoals de psycholoog versus de psychiater. Op een gesprek hebben we lang moeten wachten. Maar ouders zijn in veel gevallen toch degenen die de betreffende persoon het beste kennen en het meest van dichtbij meemaken. Ouders kunnen natuurlijk verschillende visies hebben. Maar hun zorgen, vragen en eventuele aanwijzingen moeten wel serieus genomen worden. Die kunnen zeker bijdragen aan de behandeling en aan de positieve uitkomst van een therapie. Mits de betreffende persoon dat ook wil natuurlijk.’