'Ik mis de maatschappelijke context'
16 mei 2017 • Gee de Wilde • UITSTOTING
Tijdens de Nacht van de Waanzin op 13 mei in het Amsterdamse theater Frascati werd schrijver Arnon Grunberg geïnterviewd over zijn boek Moedervlekken. Het liep al tegen twaalven. De toehoorders hadden al heel wat voordrachten en lezingen achter de kiezen. Daaronder zaten indringende en persoonlijke verhalen. Psychiaters spraken met warmte en begrip over de denkwereld van mensen met een psychose. De belevingswereld van mensen die daardoor getroffen waren kwam dichtbij. Arnon Grunberg keek daarop terug en zei: ‘Ik miste vanavond de maatschappelijke context.’ Op het moment dat hij dat zei, dacht ik: ‘Hij heeft gelijk. De verhalen gingen niet of nauwelijks over al die andere rollen die mensen in het leven hebben, wanneer ze door psychotische episodes worden getroffen. Hun rol als werknemer, familielid, buurman/vrouw of verkeersdeelnemer.’
Maatschappelijke uitstoting
Maar Grunberg bedoelde iets heel anders. Hij zei: ‘Wij praten hier vanavond begripvol, zorgvuldig en wetenschappelijk over wat zich allemaal in dat brein kan afspelen, maar we zien in de samenleving een steeds grotere uitstoting van mensen met zogenaamd afwijkend gedrag. Dat begint al op school, wanneer kinderen worden gediagnosticeerd, en de omgeving vervolgens verlangt dat daar professionele hulp en liefst genezing op volgt. En dat gaat door tot in de volwassenheid. Op het werk en op straat wordt niet getolereerd dat mensen raar of verward doen. Dan moet er ingegrepen worden.’
Tijdelijk op hol geslagen brein
Goeie observaties van Grunberg. Maar in mijn hoofd drong zich een rare paradox op. Naast Grunberg zat psychiater Wiepke Kahn van UMC Utrecht, die met haar werk heel goed past binnen de nieuwe stroming die langzaamaan mainstream wordt in de Nederlandse (‘Nieuwe’) GGz. De stroming die gekte en verward gedrag niet ziet als pure ziekte van het brein, die bestreden moet worden, maar als een tijdelijk op hol slaan van de informatieverwerking, die we zo goed mogelijk moeten proberen te begrijpen binnen het denken van de persoon die erdoor getroffen wordt.
De paradox zit in het feit dat psychiaters de afgelopen dertig jaar niks anders hebben gedaan dan bewijzen dat psychiatrische patiënten behept zijn met een ziekte van het brein, en dat psychiaters daar – vooral met medicatie – iets aan kunnen doen. En dat we daar niet vroeg genoeg mee kunnen beginnen. Want als we bij een kind al een psychiatrisch probleem kunnen tackelen, kan dat voordelen hebben voor de rest van het leven.
Het ongelijk van psychiaters
Psychiaters zijn er dus (mede) schuldig aan dat de maatschappij ‘medisch’ is gaan denken. Het kind, de werknemer, de dakloze is ziek, en hij/zij dient genezen te worden. Psychiaters hebben dus zelf aan meegeholpen dat zogenaamd afwijkend gedrag in de maatschappij niet wordt getolereerd. Psychiaters als Wiepke Kahn hebben dan ook de taak om de samenleving uit te leggen dat ze het bij het verkeerde eind hadden en hebben. Zij hebben de taak tegenover iedereen uit te leggen dat er weliswaar van alles in het brein kan gebeuren dat als ‘anders’ en ‘raar’ overkomt, maar dat dat geen reden is om mensen als melaatsen te bejegenen.
Foto: Lizzy Timmers interviewt Wiepke Kahn en Arnon Grunberg. Fotograaf Gee de Wilde.