Kritische onderzoekers psychiatrie in debat
Theorievorming ....goeiedag!
Het weer op gang krijgen van kritische theorievorming over de psychiatrie
vormt een der doelstellingen van dit nieuwe blad. Daaraan ligt de
vooronderstelling ten grondslag, dat die kritische theorievorming er ooit was
maar nu niet meer. En verder, dat zulks jammer is en er iets aan gedaan moet
worden.
Klopt dat eigenlijk wel? Kunnen we inderdaad spreken van een teloorgang van het
kritische denken op genoemd terrein? En is het nodig een discussie op gang te
brengen, laten we zeggen in de traditie van zo'n vijftien jaar geleden? We
hebben het enkele onderzoekers en andere wetenschappers gevraagd, die er toen
zelf bij waren en ook nu nog op posten zitten, waar nagedacht wordt over de
toekomst van de psychiatrie. Vijf heren met een bandrecorder. Lourens Henkelman,
Jacques Zeelen, Jaap van Weeghel, Heinz Mölders en Gee de Wilde, de laatste
hier in de rol van vragensteller.
Lourens Henkelman, psycholoog en universitair docent aan de Universiteit
van Utrecht, doceert sinds jaar en dag psychopathologie en psychodiagnostiek, en
onderzoekt de psychiatrie, vooral chronische psychiatrie en beschermende
woonvormen, thuisloosheid en psychische problemen, enz.
Heinz Mölders, psycholoog, onderzoeker, bezig op verschillende terreinen:
psychiatrie, arbeidsrehabilitatie. Hij is redacteur van Deviant en beeldend
kunstenaar.
Jaap van Weeghel, andragoog, hoofd van de afdeling Zorg en Rehabilitatie van het
Nederlands centrum Geestelijke volksgezondheid, het NcGv. Zijn afdeling beslaat
twee terreinen: chronische psychiatrie en ouderenzorg; deze verricht
voornamelijk onderzoek rond zorg- en rehabilitatievraagstukken.
Gee de Wilde, psycholoog en wetenschappelijk medewerker bij het NcCv, redacteur
van Deviant.
Jacques Zeelen, psycholoog; werkt aan de Universiteit Groningen en is
hoofddocent op het Andragogisch lnstituut. Bij onderwijs ligt het accent op
sociale hulpverlening, gezondheidszorg, methodiekontwikkeling en
handelingsonderzoek, en bij onderzoek op rehabilitatievraagstukken in de
geestelijke gezondheidszorg.
Zijn jullie het eens met de stelling dat er tegenwoordig over de psychiatrie
en de geestelijke gezondheidszorg geen kritische theorievorming meer plaats
vindt op universiteiten, onderzoeksinstituten of elders?
Henkelman: Ik denk dat er nog steeds aan theorievorming wordt gedaan, al wordt
er misschien nu wat minder over geschreven. Vroeger was er ook niet echt veel
theorievorming, en of dat nou zoveel beter was .... ?
Momenteel is het wel domeinspecifieker: minder groots opgezet over de relatie
individumaatschappij in brede zin, maar meer over deelgebieden. Kijk naar de
hele 'determinantenhausse' in onderzoeksland; het gaat allemaal over
determinanten van psychiatrische verschijnselen, of over indicatoren of
oorzaken. Vroeger deden wij dat net zo, alleen heette het in het kritische
jargon anders: 'hoe maatschappelijke factoren leiden tot individuele
problematiek'.
Zeelen: In grote lijnen mee eens. Op deelgebieden gebeurt er tegenwoordig nog
wel het nodige en gelukkig empirischer dan vroeger.
Van Weeghel: je kunt het natuurlijk hebben over theoretische uitgangspunten,
maar wat ik mij uit de tijd van de kritische psychologie herinner is de zeer
magere empirische basis. Overigens, ikzelf voel me niet de eerstgeroepene om
eventueel aan een nieuwe veelomvattende kritische theorie te gaan werken. Weet
je, af en toe een leuk idee of een paar leuke ideeën gecombineerd tot iets van
een theorietje, als me dat lukt vind ik het al fantastisch, maar Theorievorming
... goeiedag!
Vroeger draaiden mensen op universiteiten daar hun hand niet voor om, is het
wel?
Henkelman: Klopt. Mijn afstudeerscriptie uit 1974 ging onder andere over het
'socialistisch patiëntencollectief in Duitsland (SPK), over de Rote Armee
Fraktion, over hersenspoeling, over psychologische technieken. Volgens de
beoordeling was het een fantastische scriptie, ook al was ze geschreven vanuit
een gezichtspunt waar men het totaal niet mee eens was. Kennelijk was het toen
voldoende, als je consequent de ideologie hanteerde volgens de geschriften van
Marx, Lenin of Holzkamp. Men vond of verklaarde zich niet competent of vond het
niet relevant, om dat inhoudelijk te beoordelen. Ik geloof dat we tegenwoordig
uitspraken wat meer empirisch onderbouwen, of wat meer gedegen en genuanceerde
theorieën hanteren.
Wordt tegenwoordig geëist dat je meer empirisch te werk gaat? En kan dat ertoe hebben bijgedragen dat er nu een ander soort product wordt geleverd dan pakweg twintig jaar geleden? "Een soort wereldomvattende theorie"
Henkelman: ik denk dat mensen preciezer zijn gaan formuleren. Als je daar toe
gedwongen wordt, dan ga je steeds meer naar een wat kleiner terrein van
onderzoek. Dat gebeurt zo gauw je moet gaan operationaliseren.
In de jaren zeventig beschreven bijna alle eerste hoofdstukken van scripties of
onderzoeksverslagen die ik heb gezien de wereld, het was een soort
wereldomvattende theorie. En wel vanuit een hoofdtegenstelling: arbeid versus
kapitaal. Van daaruit waren er afgeleide tegenstellingen, of het nou ging over
onderwijs of gezondheid, dat maakte niet uit. In hoofdstuk 2 perkte je je
werkterrein af en daarna kwam eigenlijk pas de scriptie of het onderzoek. Het
was een soort zendingsdrang, kritische retoriek die we nu niet meer zo nodig
hebben denk ik.
Kun je zeggen dat de veranderingen in de eerste, tweede en derde geldstroom, de verschuivingen in de onderzoeksgelden er de oorzaak van zijn, dat de voorwaarden op de universiteit slechter zijn geworden? Kon je behoorlijkje eigen gang gaan en nu niet meer?
Zeelen: Nee hoor. Althans, ik heb een optimistische en een wat cynische
reactie. Optimistisch, omdat ik nu onder veel betere condities onderzoek kan
doen dan vijftien jaar geleden. Toen ging alles op zeer minimale basis met
groepen.
Dat was aanpassen, een beetje pragmatiek en soms wel veel groepsprocessen. Nu
kun je het veel professioneler aanpakken.
Aan de andere kant heeft die derde geldstroom naast voordelen ook nadelen. Je
hebt soms niet de tijd voor reconstructies van onderzoek, om het nog op een
aantal punten naar een ander niveau te tillen, omdat je alweer naar het volgende
onderzoek toe gaat. En voor kritische onderzoekspraktijken valt de tweede
geldstroom ook erg tegen.
Henkelman: Wat erg is veranderd is de gebezigde taal. Vijftien jaar geleden ging
het over 'actieonderzoek'. Daar hadden mensen meteen ideeën bij over
spandoeken, en de inrichting moest veroverd worden en weet ik veel. Dat werd
later 'handelingsonderzoek", daar was een soort lading vanaf. En nu, nu
heet het 'programma-evaluatie'. Als ik het proefschrift van Marianne Donker zie
dan denk ik, verrek, wij hadden vijftien jaar geleden hetzelfde rijtje
onderzoeksresultaten met ons actieonderzoek in het psychiatrisch ziekenhuis Zon
en Schild, hetzelfde wat nu programma-evaluatie heet.
Zeelen: Ik ben het daar niet mee eens, die terminologie van handelingsonderzoek
en programma-evaluatie. Daar zit nog steeds een heel scherp debat achter, dat is
niet zomaar even op een lijn te zetten.
Ik heb het idee dat jullie vraag over de teloorgang van de kritische
theorievorming wat breder bedoeld was. Bedoelen jullie eigenlijk niet meer dat
er geen kritische beweging met idealen meer is, geen kritische onderzoeksgroepen
op de universiteit, met enige relatie tot sociale bewegingen en
maatschappelijk-politieke ontwikkelingen?
Van Kooten en De Bie vroegen na de laatste gemeenteraadsverkiezingen aan stemmers of zij nog vanuit enige ideaal op een bepaalde partij stemden. Dat was dus niet meer zo.
Henkelman: jawel, jawel, idealisme is er nog wel. Maar het hoeft niet meer zo
vanuit een verbeter-de-hele-wereld-gedachte. En als je nu een onderzoeksverslag
leest of een scriptie, dan denk ik dat die nog steeds over dezelfde
tegenstellingen gaan. Maar die worden niet meer uitentreuren benoemd en
uitgelegd volgens de catechese van die of die grote socialistische denker. Je
beperkt je, dat geldt tenminste voor mij, tot het veld van onderzoek. Maar
daarbinnen werk en analyseer ik vanuit tegenstellingen. Of dat nou arbeiders
zijn tegenover bun bazen, of patiënten tegenover hun behandelaars. En er zijn
natuurlijk een paar heel fundamentele waarden: emancipatie, democratie, serieus
nemen van mensen, dat zijn voor mij waarden die op hetzelfde neerkomen.
Van Weeghel: Ik ben me bewust vanuit welke positie ik onderzoek doe en praktijk
bedrijf. Als individu moet je je verhouden tot de kaders waarbinnen je opereert.
Dat heeft te maken met de bekende 'lange mars door de instituties'. Ik dacht
altijd: "Moet je er dan een keer uit komen, uit die instituties?" Nee
dus! En ook: "Wat ligt er dan achter die instituties?" Niks. Er zijn
altijd weer instituties. Maar het maakt wel degelijk wat uit hoe je in die
instituties opereert, wat je daar voor speelruimte hebt, en wat die instituties
voor maatschappelijke opdracht hebben. Het maakt nogal verschil of je in een
inrichting werkt of op een universiteit of op het NcGv met een bepaalde
maatschappelijke opdracht.
Zeelen: De teloorgang van de grote verhalen, van het optimisme, van grote
ideologieën en van snel gelegde verbanden tussen individu en samenleving,
tussen sociale beweging en wetenschap ook, dat is niet specifiek voor de
psychiatrie, maar loopt door allerlei vormen van onderzoekspraktijk heen. Maar
ook vanuit minder grote pretenties om de wereld te begrijpen is het nog moeilijk
om verbindingen tussen thema's te leggen, en om iets bij te brengen van
maatschappelijke verantwoordelijkheid, van dingen die buiten de specifieke
taakstelling vallen. Ikzelf ervaar het als een probleem, om mijn interpretatie
van universitair onderzoek in het onderwijs op een goede manier uit te dragen.
Heeft al dat onderzoek van jullie concreet voor psychiatrische patiënten
iets opgeleverd?
Zeelen: ja. Ik vind dat er heel veel bereikt is op het niveau van onderzoek, van
methodiekontwikkeling, van nieuwe thema's, in mijn geval bijvoorbeeld rond
arbeidsrehabilitatie, überhaupt het denken vanuit het rehabilitatieperspectief.
Dit alles samen met ontwikkelingen van de sociale beweging, cliëntenbeweging,
enzovoort. Het is heel belangrijk om daar nu op de een of andere manier op voort
te borduren.
Je zou kunnen zeggen dat er de afgelopen jaren behoorlijk is geoogst. Kritische ideeën van pakweg vijftien jaar geleden vind je terug in de psychiatriepraktijk van nu, bijvoorbeeld over rehabilitatie. Wat destijds niet meer dan een idee was over een alternatief voor het psychiatrisch ziekenhuis, vinden we het nu heel gewoon, het werken met rehabilitatie~programma's. Maar wordt het niet tijd dat er nou ideeën voor over tien of vijftien jaar worden ontwikkeld? Of zijn die ideeën er al? Of kan de psychiatrie ook zonder kritische ideeënvorming?
Zeelen: jaja, het heet dan "vijftien jaar geleden waren we nog idealistisch maar hoe moet het nu verder?" Nou, we mogen best wel wat zelfbewuster zijn en aangeven dat ons werk het nodige heeft opgeleverd. En wat het hier en nu betreft, ik wil vooral steeds de waan van de dag voor zijn, dat is heel belangrijk. Binnen mijn werk zijn de voorwaarden daartoe soms moeilijk te realiseren. Daarom vind ik zo'n tijdschrift als Deviant waardevol - want het aanzwengelen van discussie is moeilijk in je eentje.
Vergeet niet, dat de psychiatrische praktijk is veranderd.
Van Weeghel: En of de psychiatrische praktijk is veranderd! Je kunt
stellen, dat de GGZ van nu ondanks alle gebreken die er natuurlijk nog zijn,
niet meer dezelfde is als die van 15 à 20 jaar geleden. Er was destijds een
groot en hard bolwerk waar je tegenaan schopte, dat is veel gedifferentieerder
geworden - met natuurlijk hele harde kernen van reactie en ouderwetsigheid, maar
toch ook hele mooie progressieve aanzetten door mensen die daadwerkelijk
proberen er het beste van te maken.
De kritische praktijk van 15-20 jaar geleden werd gedragen door een handjevol
mensen, en die waren volstrekt gemarginaliseerd. Daarna kwamen de eerste
institutionele aanzetten, met het psychiatrisch ziekenhuis St. Bavo als een van
de koplopers. Daarna is er natuurlijk heel veel heel drastisch veranderd. Er is
een lange mars door de instituties geweest van praktijkwerkers, al of niet door
de universiteit opgeleid.
Tien jaar geleden hadden we niet kunnen denken, dat je nu onderzoek doet naar
het type zorgcoördinatie dat nu in Groningen en overal elders in de praktijk
wordt gebracht, naar het type werkprojecten dat ons destijds prachtig leek, maar
waar nog nergens iets van te zien was. AI die praktijken zijn nu tamelijk
gebruikelijk en geaccepteerd.
Niet alleen de wetenschap is dus opgeschoven, maar ook en vooral de praktijk. En
die veranderende praktijk stuurt natuurlijk ook weer je eigen kennis en ideeën
over wat er wel en niet mogelijk is. Bijvoorbeeld over waar de grenzen van
vernieuwingen liggen, of over welke kant je instellingen op moet sturen, of op
wie je je onderzoek wel of niet richt. Begrijp je, het is allemaal niet meer zo
in generalisaties te vatten.
Henkelman: Twintig jaar geleden werd er heel ongenuanceerd tegen de psychiatrie
aangeschopt. Dat was wat je de coming out-fase zou kunnen noemen van de cliëntenbeweging,
de patiëntenbeweging. Gekkenbeweging heette dat toen. Daar leer je uiteindelijk
van dat je die psychiatrie niet verandert met een hoop grote woorden en wijzen
naar hoe slecht ze is. Maar het moest wel gebeuren, het is een hele
noodzakelijke fase geweest. Dat heeft de publieke opinie gemobiliseerd - en
tegelijkertijd bepaalde mensen in het defensief gejaagd. Daarmee ontstonden dan
de grote debatten.
Maar in de loop van de tijd deden we het anders. We kwamen niet meer met een
rood vaandel voorop onderzoek doen, of onder het mom van onderzoek patiënten
emanciperen. Het werd legitiemer om te zeggen dat er in de psychiatrie een
aantal toestanden voor verbetering vatbaar waren, niet productief voor het
primaire proces van de psychiatrie, het genezen van patiënten. Wat dus niet
hoefde te betekenen dat de hele psychiatrie niet deugde. Met Goffman in de hand
kon je ook zeggen dat er aanwijsbare factoren toe leidden dat mensen niet meer
uit het ziekenhuis weg kwamen. Niet meer om daar schuldigen voor aan te wijzen,
maar om iets te ontwikkelen waardoor je die hospitalisatie-effecten kon
verminderen. Ik denk ook dat het empirische gedeelte zich wat beter is gaan
ontwikkelen, doordat we in de termen van handelingscompetentie zijn gaan praten:
"Het gaat er om dat mensen wat meer zelfstandig greep krijgen op hun
leven". Dat waren termen die ook voor de 'vijand' veel acceptabeler waren.
Nadat dat een beetje geconsolideerd was zijn onderzoekers vanuit universiteiten
ook veel meer gaan denken: "Je moet zien dat je bij dat psychiatrisch
ziekenhuis binnenkomt". Dat was n.l. een van mijn grootste problemen: ik
kon een schitterend onderzoeksvoorstel schrijven met een prachtige mensvisie en
wereldvisie erbij, maar ik kwam er niet in. Dat deed je dan via de patiëntenbeweging
en de patiëntenraad, voorzover die daar al was en dan ging je een soort
machtsfactor vormen. En dan zei je: "We willen met alle betrokken partijen:
behandelaars, beleidmakers en cliënten, iets constructiefs gaan doen". De
mening en de ervaringen van patiënten zijn dan van wezenlijk belang. En dan
gaat het erom dat je systematisch hun ervaringen met allerlei situaties naar
boven haalt als basis voor veranderingsonderzoek.
Is iedereen het eens met deze zienswijze?
Mölders: Nee hoor, ik zit mij al een tijdje in te houden. Ik ben het
helemaal niet met Lourens Henkelman eens. Hij begint prachtig met het
beschrijven van het proces dat tot uitdrukking komt in scripties en zo. En dat
het echter een belangrijke fase was, maar dat er daarna iets anders noodzakelijk
werd. Ik beaam het belang van de manier waarop men toen bezig was, belang voor
een sociale beweging, in dit geval binnen de GGZ, binnen de psychiatrie. Ik
bekijk het echter ook vanuit een andere kant, en wel vanuit de wetenschap. Voor
de inhoud, voor derrieontwikkeling heeft men n.l. onvoldoende gewerkt aan
continuïteit. Continuïteit vooral in de zin van uitwerking, van logische
stappen naar een praktisch hanteerbaar niveau. Men heeft de pretentie gehad
vanuit een politieke motivatie in de praktijk aan de slag te kunnen. Dat komt
nog altijd het best tot uitdrukking in bijvoorbeeld het maatschappelijk werk,
daar is vrij veel over geschreven. Men poogde de mensen zich bewust te laten
worden van hun maatschappelijke positie. Dat bewustzijn zou op gang komen als
mensen actief werden, zoals lid worden van een politieke partij, van een
actiegroep, van een vakbond, noem maar op. Dat leidde echter tot frustraties,
dat functioneerde niet. Men zag dat die mensen in de loop der tijd afknapten. En
men trok daaruit de conclusie, dat je met die mooie theorieën in de praktijk
niets kon doen en liet ze eenvoudigweg achter zich.
Mijns inziens is het dan ook een grote fout geweest, dat men sociologische
theorieën heeft toegepast op psychologisch terrein. Men heeft gepoogd die
direct om te zetten in de handelingspraktijk, en dat is mislukt. Het is een fout
gebleken, dat men niet verder heeft gewerkt - op een enkeling na - aan een
kritische psychologische theorie en vervolgens de omzetting daarvan in de
praktijk.
Mijn andere punt is het volgende. Er werd tegen de psychiatrie aangeschopt, er
werd in vijandbeelden gedacht. En er werd natuurlijk ook gepersonifieerd, in die
zin dat de directeur van een psychiatrische inrichting per definitie het symbool
van de vijand was, zo al niet de vijand zelve. Dat was een reductie van denken.
Die persoon was immers ook maar een subject, en als zodanig ingesponnen in
allerlei structurele beperkingen. Mijns inziens heeft men er onvoldoende aan
gewerkt om te laten zien welke geldigheid daarentegen maatschappelijke
structuren bezitten voor het individuele functioneren.
Wat ik bij Lourens niet hoor is: "Kijk, we zitten nog steeds in hetzelfde
systeem, nog steeds in dezelfde maatschappij met dezelfde normen en waarden. Hoe
wordt dat nou zichtbaar op individueel, op psychisch niveau?"
Het grote probleem van deze tijd is, dat dat niet op een of andere manier
zichtbaar gemaakt kan worden - mijn inziens door een gebrek aan theorievorming.
Het systeem waarin wij leven, de kapitalistische maatschappij, slaat via
allerlei bemiddelingsniveaus terug op het individuele functioneren: via
ideologie, via taal, concrete leefomstandigheden, school, werk en gezin.
Mijn vraag is nu, hoe men in de psychiatrie met allerlei in wezen
maatschappelijke, maar zich op individueel niveau vertonende problemen omgaat.
Daar hebben we indertijd uitgebreid over gediscussieerd: "Wie benoemt welke
problemen op welke wijze?" In de jaren '70 en '80 was er een uitgebreide
discussie gaande over het 'medisch model' denken. In de praktijk wordt dat nog
steeds toegepast, en krachtiger dan ooit. Er wordt nog steeds gepraat over
begrippen, die ontleend zijn aan het DSM-3-R-systeem. Dat verontrust me.
Heinz zegt dat je de relatie individumaatschappij niet kan begrijpen of op kritische wijze over de psychiatrie kan gaan nadenken, als je niet weet hoe de samenleving in elkaar zit.
Zeelen: Hoe je de individuele lotgevallen van mensen in verbinding brengt
met maatschappelijke ontwikkelingen is voor elke emancipatiebeweging belangrijk
geweest en waarschijnlijk gebleven. De arbeidersbeweging heeft gekeken naar de
positie van het individu in het productieproces. Maar ik vind dat de grote
overkoepelende theorie, die daar als verklaring voor diende, het marxisme, dat
die is tekortgeschoten.
Ik ben het met Heinz eens, dat het ook vandaag nog belangrijk is om de
bemiddeling van individuele lotgevallen en maatschappelijke ontwikkelingen te
betrekken bij je eigen activiteiten. Daar ben ik nog steeds mee bezig, ik wil
dat niet loslaten. Zeker in deze tijd, nu 'Postmoderne' standpunten de overhand
hebben. Standpunten, die op zich heel interessant zijn, maar die ook een gevaar
in zich bergen dat samenhang en normatieve oriëntatie verloren gaan.
Mölders: Ik heb het idee dat wat je zegt niet breed gedragen wordt. Er zijn nog
steeds mensen, die geïnspireerd worden door allerlei ideeën, maar ze weten die
ideeën onvoldoende in praktijk te brengen. Ik zie dat ook in dat boek van
jullie, 'De patiënt als burger', dat de tegenstelling schetst tussen de
Italiaanse en de Nederlandse GGZ-praktijk. Dell'Acqua verwoordde dat heel mooi:
"Hoe kan dat nou, jullie praten in Nederland over deïnstitutionalisering,
dat is geen deïnstitutionalisering, dat is dehospitalisering. Deïnstitutionalisering
houdt het veranderen van normen en waarden in, van attitudes en werkwijzen. Die
zie ik nergens veranderen."
Is onze deïnstitutionalisering nep?
Van Weeghel: Heinz' kanttekeningen bij de praktijk van de Nederlandse kritische psychiatrie zijn terecht. Ik denk dat een van de kritische functies van wetenschap is, om die praktijk te analyseren naar hoe ze feitelijk functioneert. Als een ding heel hard nodig is, is het wel het ontmaskeren van pseudo-vernieuwingen. Dat doe je door de cliënt zelf eens te vragen naar wat er feitelijk gebeurt of door zelf kritisch te kijken.
Onderzoek zoals jullie het uitvoeren kan zeker steentjes bijdragen aan gewenste veranderingen. Maar vervolgens wordt er in de praktijk nauwelijks wat mee gedaan.
Henkelman: Dat is niet waar! We lopen al een aantal jaren te oogsten, dat heb je daarstraks ook zelf gezegd. Er is heel veel veranderd. Maar als ik daar met de bril van Heinz naar kijk, dan lijkt er geen moer veranderd.
Als jullie met de gewetensbril van Heinz kijken, kan je dan nog wel 's morgens met dat optimistische idee van Lourens hierboven opstaan, naar je werk gaan en datzelfde onderzoek doen?
Zeelen: In elk onderzoek zit natuurlijk een bepaalde spanning. Je moet pragmatische keuzes maken, je haalt geld binnen voor een bepaald onderzoek, en dan vraag je je af waarom je dat onderzoek eigenlijk op die of die manier uitvoert.
Maar zeg je ook: ik kan dus niet meer dan een resultaat neerleggen?
Van Weeghel: Nee, soms kun je meer dan ogenschijnlijk mogelijk is. Ik vind nou juist het ambachtelijke van onderzoek, telkens maar weer binnen die beperkte randvoorwaarden toch het maximale van je eigen ideeën te realiseren. Dat hangt van het project af, van het type onderzoek, van de deskundigheid van je onderzoeker, van zoveel dingen.
Jacques, jij zei daarstraks: "De mening en de ervaringen van patiënten zijn van wezenlijk belang. "
Zeelen: ja, maar hoe kom je die te weten? Als je zoals Lourens aan patiënten
een aantal vragen wil voorleggen, dan moet je een zodanige ruimte creëren dat
ze ook werkelijk gaan zeggen wat ze op hun lever hebben.
Dat is heel ingewikkeld. Je kunt democratietje en inspraakje spelen, daar zijn
we langzamerhand goed in geoefend. Maar er zijn machtsverhoudingen,
articulatiebeperkingen, allerlei dingen die een situatie voorstructureren. Dan
is mensen laten zeggen wat ze echt vinden nog een heel probleem. En dan raak je
ook aan het punt waar Heinz het over heeft, want die ongelijke
machtsverhoudingen zijn nu niet minder dan vroeger. Ik vind het belangrijk om
daarover te communiceren: hoe hebben ze dat in Rotterdam opgelost, en hoe doen
wij dat in Groningen.
Mölders: Een tijdje geleden las ik een artikel van iemand, die onderzoek had
gedaan in een sociaal-psychiatrisch dienstencentrum ergens in Duitsland. Zij
beschrijft daarin de verschillende verwachtingen, die aan haar werden gesteld
vanuit de leiding van het centrum, vanuit de medewerkers, vanuit de cliënten.
Daarnaast de verwachting, die zijzelf had over de resultaten en de manier van
onderzoek doen. En ten slotte, hoe ze daarop stukgelopen is, omdat ze aan al die
verschillende eisen wilde voldoen. Ik denk dat over dergelijke processen te
weinig in openbare context wordt nagedacht; voor het wetenschappelijke proces
belangrijke informatie wordt teveel achtergehouden.
Henkelman: Helemaal mee eens. Daar moeten we een platform voor hebben.
Hoe zit het nou uiteindelijk? Hebben we geen theorie meer?
Henkelman: Dat is niet waar! Alleen ziet Heinz haar niet meer.
Mölders: Natuurlijk zitten er altijd theorieën in ons achterhoofd, maar dat
zijn theorieën die voortvloeien uit het maatschappelijk systeem, waarin wij
leven. Maar ik hoor jullie zeggen: "ik heb geen expliciete theorie
nodig."
Henkelman: Dat is onzin! Alleen wil jij kennelijk in onderzoeksopzetten of
-verslagen steeds beschreven zien hoe de wereld in elkaar zit.
Van Weeghel: Weet je, mijn maatschappijbeeld zwabbert nog wel eens. De ene week
denk ik net even een slagje anders dan de andere week, met een zekere
bandbreedte, ik kan dat niet maar eens even voor eeuwig opschrijven.
Een laatste vraag. Wat voor onderwerpen zouden in zo'n platform over de onderzoekspraktijk ter discussie moeten komen? Gezien jullie bezigheden ligt arbeidsrehabilitatie voor de hand. We zouden het dan bijvoorbeeld kunnen hebben over wat we mensen eigenlijk aandoen met arbeidsrehabilitatie, in een tijd waarin zelfs de PvdA het idee laat varen dat iedereen werk zou kunnen krijgen. Zijn er meer van dat soort onderwerpen?
Henkelman: Deconcentratie of extramuralisering in de psychiatrie. Daar
kun je ook wel kritische vragen bij stellen. Over de kwaliteit van leven van
mensen die je vanuit een inrichting maatschappelijk laat herintegreren. Daar heb
je de klanten trouwens heel hard bij nodig.
Zeelen: Onderwerpen kan je op verschillende niveaus bespreken. Neem het
onderwerp 'arbeid'. Je hebt het niveau van de maatschappelijke discussie over de
sociale kwestie van de arbeid; je hebt het niveau van de onderzoeksmethodologie;
van de relatie tussen onderzoeker en onderzochte; en je hebt ook nog het niveau
van de grondslagentheorie. En neem rehabilitatie. Wat is dat nou? En hoe kun je
het rehabilitatieconcept verrijken met een leerconcept? Het is heel dunnetjes
wat daar over ontwikkeld is.
Mölders: Laten we de inhoud van de zorg niet vergeten. Dus theorievorming rond
psychisch lijden, ontwikkeling van een adequate taal daarover. Bijvoorbeeld een
discussie naar aanleiding van het boek van Birger Sellin, 'Ik wil geen inmij
zijn'. Dat zet het denken over autisme toch aardig op zijn kop.
Van Weeghel: Nog een voorbeeld over de inhoud van de zorg: hoe cliënten zich
redden in het dagelijks leven, het z.g. 'coping'. Theorievorming daarover is
zeer interessant.
In welke vorm moet die discussie worden gegoten?
Van Weeghel: In een tijdschrift natuurlijk! Maar dan moet je die discussies ook voeren met het 'traditionele' kamp. Geen incrowd. En we moeten vooral debat hebben en niet wachten tot iedereen de desbetreffende boeken heeft gelezen. Ook niet te veel eigen clubjes maken en daarbinnen discussiëren. Gooi de boel maar open.
Gee de Wilde
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Postbus
75249, Tel: 020 - 694 6850 |
Homepage http://www.tijdschriftdeviant.nl |
Deze
homepage kwam tot stand dankzij subsidies van:
|
Voor vragen, suggesties of problemen met deze homepage kunt u zich tot onze webmaster wenden. |